Review door Dan Holsbeek

De kleur van een niet-kleur

DAN HOLSBEEK  (2016)

De goegemeente stelt zich wel eens vragen omtrent de zin van kunst, vooral omdat – de decoratieve dimensie buiten beschouwing gelaten – het praktische nut voor iedereen niet altijd even zichtbaar is. Een benadering waaraan – om voor de hand liggende redenen – architectuur en toegepaste kunsten minder onderhevig zijn, maar die zich vooral manifesteert ten aanzien van onder andere schilder- , beeldhouw-, object- en installatiekunst.

An Vanderlinden formuleert zonder aarzelen een antwoord op die initiële vraag naar de drijfveer van haar handelen. Op de eerste plaats is kunst voor de maker een middel om de wereld beter te begrijpen en insgelijks een weg om zijn/haar plaats binnen die wereld te vatten. Trouwens, desbetreffend hebben wetenschap, religie en kunst een gemeenschappelijk streven, want zowel de wetenschapper als de gelovige, als de artiest peilen met de hun geëigende middelen naar de essentie van het bestaan en naar een beter begrip van de ‘umwelt’. Deze benadering mag geenszins tot de conclusie leiden dat kunst hier een louter individuele betekenis heeft. De sociale dimensie zit immers geïncorporeerd in een bewustmakingsproces: de artiest stelt kritische vragen en reveleert dingen, waaraan mensen anders zouden voorbij gaan. Zoals zovele hedendaagse kunstenaars al beaamden: de artiest wil – conform de sjamaan – de mensen behoeden voor onheil en wil bijdragen tot een groter bewustzijn. De artiest verkent. Zo refereert An Vanderlinden, naar analogie met de romantici, herhaaldelijk naar de schoonheid van de voortdurend onder druk staande natuur, die – zoals Tony Cragg het ooit suggereerde – in toenemende mate wordt teruggedrongen in reservaten. Bovendien wil de kunstenares via haar kunst ook iets toevoegen aan de ons omgevende zintuigelijk schoonheid.

Dat An Vanderlinden dit doet vanuit een abstracte schilderkunst, benadrukt de universaliteit van die natuurlijke schoonheid. De natuur beschikt immers – indien de mens dat zou toelaten – over het potentieel van een absolute schoonheid. De abstracte schilderkunst biedt in se een grotere artistieke vrijheid, omdat kunstenaars die refereren aan een specifieke zintuiglijke wereld, sowieso zijn gebonden aan concrete elementen. En hoewel deze artieste doorgaans vertrekt vanuit de non-figuratie, betekent dat geenszins dat er geen reminiscenties zijn aan de natuur. De essentie van deze laatste is immers per definitie abstract en bovendien genereren patronen en details uit de natuur voortdurend vormen van abstractie. Non-figuratie en zintuigelijke herkenning duiken weerkerend op in het werk van An Vanderlinden, zowel procesmatig als in het uiteindelijk resultaat. Verdwijnen en verschijnen is een permanent gegeven, zoals dat ook in het werk van Asger Jorn immanent aanwezig is. Deze wisselende kijkervaring, komt hier tot uitdrukking in de met borstel en paletmes aangebrachte olieverf: smeuïg, ongelijk en doorgroefd. De signatuur van de artieste vertoont reminiscenties aan het werk van uiteenlopende abstract-expressionisten, gaande van Sam Francis over Alfred Manessier, Nicolas de Staël en Pierre Soulages tot een ingehouden Jean Dubuffet.
De wisselende formaten die zij hanteert, nodigen de kijker de ene keer uit om korter bij te komen en een andere keer om afstand te nemen.

In het oeuvre van An Vanderlinden is er periodiek een golfbeweging vertrekkende vanuit schilderingen met veel zwart, gaande over werken die lichter en kleurrijker zijn om uiteindelijk terug te keren tot een weliswaar thematisch gelieerd zwart. Die weerkerende dominantie van het zwart staat ogenschijnlijk in schril contrast met de opgewekte persoonlijkheid die An Vanderlinden is en moet begrepen worden vanuit de aantrekkingskracht die het donkere en het mysterieuze op haar hebben. Een gegeven dat ook is terug te vinden in haar passie voor bepaalde muziek. De artieste demonstreert in haar eerste schilderingen de vele nuances die met zwart kunnen bereikt worden en niet in het minst met het glanzende zwart, waardoor deze niet-kleur soms lichter gaat ogen dan de onderliggende kleuren.

De spanning tussen kleur en niet-kleur bij An Vanderlinden verzeilt in een volgende periode op de achtergrond, doordat de kleur in oplopende mate gaat primeren; ook zal de illusie van diepte toenemen. De weerkerend dynamisch composities verraden niet altijd het wisselend schilderproces, dat de ene keer snel en spontaan is, dan weer aarzelend met daaropvolgende correcties. In de marge dient nog vermeld dat de artieste haar werken categoriseert in collecties, die genummerd worden met letters van het alfabet in combinatie met cijfers. De eerste ‘Collection’ werd niet A, maar D, de beginletter van de voornaam van haar levenspartner. Slechts zelden, wanneer het een specifieke schildering betreft, krijgt het werk een echte naam.

Van bij de aanvang van het tweede decennium van de 21ste eeuw zijn er een aantal gebeurtenissen die haar werk een bepaalde richting gaan instuwen. Enerzijds is er de ontdekking van een nieuwe passie, het werken met keramiek en anderzijds zijn er diverse participaties aan projecten die direct of indirect gerelateerd zijn aan de Belgisch Limburgse steenkoolindustrie. Doorslaggevend was in ieder geval de participatie van An Vanderlinden aan de expo ‘Parallel Events Manifesta 9: Mijn Verleden’.  Afgezien van de betekenis die de steenkoolindustrie heeft gehad voor de provincie Limburg, is er voor de artieste nog een andere meer beklijvende binding, in die zin dat zowel haar vader als haar grootvader in de mijnen hebben gewerkt.

Grote veranderingen in dat recente werk, zijn het gebruik van steenkool insgelijks als middel en als beeld en de plots opduikende beeltenis van St-Barbara. Zoals iconografisch gangbaar wordt de heilige ook bij An Vanderlinden voorgesteld met in de hand een toren met drie vensters, die refereren aan de H. Drie-eenheid. St-Barbara, die omwille van haar geloof, door haar vader onverwacht werd onthoofd, wordt aanbeden voor een zalige dood, met andere woorden voor een voorziene dood, gesterkt door de sacramenten. De vader van de heilige kwam uiteindelijk ook niet ongeschonden uit het hele verhaal, hij werd prompt na zijn schanddaad doodgebliksemd. De toren, waarin St-Barbara voor haar dood was opgesloten en die – zoals gezegd – het attribuut werd van de martelares, was aanleiding voor diverse toewijzingen. Zo werd ze door de associatie van de toren met een mijnlamp de patrones van de mijnwerkers. Benevens de courant gehanteerde, traditioneel iconografische voorstelling, presenteert An Vanderlinden – uitzonderlijk voor de reeks ‘St-Barbara’s Opluchting’ (2012) – de heilige terwijl ze het voorhoofd afveegt. Daarmee symboliseert ze opluchting, enerzijds die van St-Barbara omdat ze wegens de sluiting van de Belgische mijnen niemand meer hoeft te beschermen en anderzijds die van de vrouwen die zich geen zorgen meer hoeven te maken met betrekking tot het gevaar dat hun mannen dagelijks liepen. Het courante werken vanuit de non-figuratie evolueerde binnen de nieuwe context bijna vanzelfsprekend naar figuratie, niet alleen omwille van de beeltenis van de heilige, maar ook omdat het werken met keramiek dit in de hand werkte en tevens omdat deze ommekeer haar voldoening schonk. Deze nieuwe fase in het oeuvre van An Vanderlinden verloopt bovendien niet langer meer louter volgens de krijtlijnen van de schilderkunst, maar haar beeldentaal verruimde zich van het twee- naar het driedimensionale. Op de eerste plaats werd de oorspronkelijke tweedimensionaliteit doorbroken door het ‘schilderen’ met acryl in combinatie met steengruis. Zo kreeg haar werk de allures van materiekunst. Bovendien worden haar doeken herhaaldelijk gepresenteerd in samenhang met objecten: wijwatervaten gevuld met steenkool en voorzien van een wandplaat met een beeltenis van St.-Barbara. Sacrale objecten dus die door de gehanteerde materialen, door het gebruik en door de beeltenis voertuigen zijn voor het aardse en het transcendentale. Een vergelijkbaar spanningselement is ook inherent verweven met steenkool, dat langs de ene kant wordt ervaren als een vuil en stoffig materiaal, maar langs de andere kant ook drager is van een materiële schoonheid, vooral dààr wanneer de caleidoscopische structuren een sprankelende rijkdom van matte en glinsterende vlakken etaleren. Het is vooral de lichtopslorpende eigenschap van zwart, waardoor de beelden lijken weg te deemsteren, op weg naar het niets en die bovendien de voorgestelde personages een houding geven van in zichzelf gekeerd te zijn. Een ander onderhuids contrast is het gegeven dat het zwarte goud – vooral vandaag – veelal als banaal wordt ervaren, terwijl het in het verleden toch een grote betekenis heeft gehad, omwille van zijn energetisch kapitaal. De hierboven vermelde kwaliteiten van het materiaal lijken in een recent aantal abstracte schilderijen gebundeld in de wisselende tonaliteiten van een diep zwart en een verschroeiend rood.

Het is duidelijk, An Vanderlinden is een nieuwe weg ingeslagen, waar figuratie en non-figuratie simultaan en meer uitgesproken aanwezig zijn, waar steenkool en keramiek nieuwe beeldmiddelen zijn, maar waar een stuk van de essentie ook onveranderd is gebleven, vooral daar waar de artieste peilt naar de kleurrijkheid van de niet-kleur zwart. En waar die nieuwe weg naartoe gaat, laat zich nauwelijks raden. Nu al borrelen diverse nieuwe ideeën bij de artieste. Het toevoegen van schoonheid aan de wereld vereist inderdaad een nooit eindigend proces van denken en handelen in samenhang met die ‘umwelt’.

An Vanderlinden background image